V.Eindopdracht: Leren is
TraceLink Repareren
A. Het serial lesion effect
Medici was het al lang
geleden opgevallen dat een langzame beschadiging aan de hersenen
minder effect heeft op gedrag dan een snelle beschadiging
zelfs als de langzame beschadiging uiteindelijk resulteerde in een
net zo grote schade. Een goed voorbeeld hiervan is de groei van een
hersentumor: pas als de tumor een enorme omvang heeft bereikt en veel
weefsel heeft vernietigd, begint de patiënt klachten te
ontwikkelen. Dit effect is vertaald naar een experimentele opzet,
waarbij snelle en langzame laesies bij dieren worden vergeleken. De
snelle beschadiging wordt gerepresenteerd door één
grote laesie, de langzame door een serie van kleine laesies. Vandaar
de naam Serial Lesion Effect. Voor de vergelijkbaarheid
moeten de kleine beschadigingen samen natuurlijk wel evenveel
hersenweefsel omvatten als de ene grote laesie.
Het Serial Lesion
Effect is voor verscheidene hersengebieden in verschillende dieren
gevonden. Bijvoorbeeld bij de rat in de somatosensorische cortex,
hippocampus, reticulaire formatie, frontale cortex en amygdala, en
bij delen van de visuele cortex en somatosensorische cortex van de
aap. Van verschillende variabelen is bekend dat ze het Serial Lesion
Effect beïnvloeden. Dit zijn leeftijd (hoe jonger hoe groter het
effect; Corwin, Nonneman et al. 1981), tijd tussen de verschillende
laesies (hoe langer de tussenperiode, hoe groter effect; Gavin and
Isaac 1986), de hoeveelheid van sensorische stimulatie waar een
subject aan is blootgesteld gedurende de tijd tussen de laesies
-hieronder valt ook training (Corwin et al., 1981; Finger &
Stein, 1982; Scheff, Wright, Morgan, & Bowers, 1977), het type
hersendeel (Finger et al., 1982), temperatuur (proefdieren met
seriële laesie presteren slechter onder koude omstandigheden;
Bell et al., 1981) en de volgorde van beschadiging van de
verschillende hersendelen (Curtis & Nonneman, 1977; Finger et
al., 1982).
Er zijn verschillende
verklaringen voor het Serial Lesion effect. Twee prominente zijn de
reduced deficit- en serial recovery-hypothese.
De eerste houdt in dat de eerste kleine laesie de hersenen al
voorbereidt op een volgende laesie, ongeveer zoals een inenting
voorbereidt tegen bijvoorbeeld een virusinfectie. De virussen in de
prik zijn dood of kreupel en maken je niet ziek, maar ze bereiden het
immuunsysteem wel voor op het echte virus. Volgens de reduced-deficit
hypothese zal een tweede laesie daarom minder effect hebben op gedrag
dan een eerste laesie. De tweede verklaring legt de nadruk op herstel
dat plaatsvindt tussen de verschillende laesies, waarbij herstel
makkelijker wordt geacht als de laesies kleiner zijn.
Bepaalde hemisferische
lesies, waarbij een regio in één van beide hemisfeer
wordt beschadigd en niet in de ander, hebben onafhankelijke
contralaterale effecten (bij een unilaterale laesie in de motorische
cortex valt bijvoorbeeld een deel van de spieren aan de andere kant
van het lichaam uit). Als nu eerst een regio in de ene hemisfeer
wordt beschadigd, en na enige tijd dezelfde regio in de andere
hemisfeer, blijken de gevolgen van beide laesies aanvankelijk even
ernstig te zijn. Na een gegeven periode verminderen de effecten van
beide laesies echter (Castro de & Zrull, 1988). De reduced
deficit hypothese voorspelt dat een tweede laesie, in vergelijking
met de eerste laesie, minder grote gevolgen zou hebben, en is dus
inconsistent met dit resultaat. Het resultaat is niet inconsistent
met de andere verklaring; dat er pas na enige tijd herstel optrad,
duidt net op die serial-recovery hypothese.
We zullen er verder
vanuit gaan dat de serial recovery hypothese de juiste is. Wat dan
interessant wordt, is uitzoeken wat voor mechanismen tijdens de tijd
tussen de operaties ten grondslag liggen aan herstel.
B. Voorgesteld mechanisme
Leren is repareren
Wat zou dat herstel
tussen twee operaties kunnen veroorzaken waar de serial
recovery-hypothese van uit gaat? Stel, voor het gemak, dat het
gedrag dat getest wordt afhangt van 1 bepaalde representatie (of 1
conglomeraat van representaties). Bij een grote laesie is die
representatie geheel verloren, en dat is waarom het dier niet meer de
taak kan volbrengen. Als we twee kleine laesies maken die samen even
groot zijn als de grote laesie, zou de hele representatie ook weg
moeten zijn. Toch kan het dier het gedrag nog vertonen. Kennelijk
gebeurt er iets tussen de twee kleine laesies, herleren,
reorganisatie, dat ervoor zorgt dat de representatie niet helemaal
verdwenen is. De representatie moet gedeeltelijk verhuisd zijn naar
een niet geledeerd deel van de cortex.
Hoe gebeurt dat
verhuizen? De vaakst genoemde verklaring is dat
representaties continu herleerd worden en is de oude plek niet
meer aanwezig dan worden ze herleerd in een ander deel van de cortex
(Murre, Griffioen, Dulk, & Robertson, subm.). Het herleren
veroorzaakt, in zon geval, het repareren van de representatie
(leren is repareren
is zelfs de slogan van een AiO-project aan deze faculteit). De
representatie kan herleerd worden omdat het organisme opnieuw
blootgesteld wordt aan de situatie waar de oorspronkelijke
representatie in ontstond, of weer het gedrag vertoont dat in de
representatie gecodeerd was. In dat geval kunnen we spreken van
training. Het kan ook dat het herleren gebeurt vanuit het brein zelf:
dat het brein zelf de representatie activeert, en gedurende deze
reactivatie de representatie herleerd wordt. In dat geval wordt
meestal gesproken van consolidatie. Consolidatie wordt meestal
geassocieerd met slaap: vaak wordt verondersteld dat herinneringen in
slow-wave-sleep (Squire & Alvarez, 1995; Wilson & McNaughton,
1994) of gedurende droomslaap (Robins & McCallum, 1999)
gereactiveerd worden, en dan geleerd.
Knopen vs. verbindingen
Je kunt in een netwerk
knopen lederen, en je kunt verbindingen lederen. Het herleren van
patronen, boven beschreven en cruciaal voor het verklaren van het
serial-lesioneffect, betekent verschillende dingen afhankelijk van of
knopen dan wel verbindingen geledeerd worden.
Bij de laesie van
verbindingen is het makkelijk wat telt als het herleren van het
patroon: dit betekent het herstellen van verbindingen tussen knopen
binnen het patroon.
Het ligt moeilijker bij
de laesie van knopen. Knopen laten herontstaan gaat in
tegen het biologisch gegeven dat neuronen in volwassenen maar heel
beperkt aangroeien, en als er al nieuwe knopen zouden ontstaan, dan
nog zouden ze niet resurrecties zijn van de oude, geledeerde knopen.
Daarom bestaat het herleren van een representatie uit het rekruteren
door de representatie van nieuwe knopen. Als die nieuwe knopen
verbonden raken met dezelfde input- en outputpatronen als de oude
representatie, is er niets tegen om deze nieuwe knopen te beschouwen
als deel van de representatie. Het rekruteren bestaat er dus uit dat
de nieuwe, te rekruteren knopen actief zijn tegelijk met de
representatie en zijn input- en outputpatronen. Zo kunnen
verbindingen ontstaan tussen de nieuwe knopen en de representatie en,
nog belangrijker, tussen de nieuwe knopen en de input- en
outputpatronen.
Trainen vs. consolideren
Net werd er al gezegd
dat het leren wat repareren veroorzaakt twee dingen kan betekenen:
trainen of consolideren. Trainen is leren zoals dat meestal gebeurt
in connectionistische netwerken: je zet het gewenste patroon in het
netwerk (door knopen in het patroon actief te maken), en je past de
gewichten aan het patroon aan. Zo gebeurt ook het initieel
leren, het aan het begin van de simulatie leren van de
patronen; initieel leren is dus gewoon het eerste trainen.
Consolidatie is
ingewikkelder: de bedoeling bij consolideren is dat het netwerk zelf
het patroon genereert dat geleerd moet worden. Meestal wordt in het
netwerk een willekeurig patroon ingebracht. Vervolgens mag het
netwerk een aantal iteraties lang vrij itereren (activatie updaten).
Na de vrije iteraties wordt het patroon dat dan actief is
geleerd . De hoop is dat het netwerk zich ondertussen naar een
attractor toe heeft bewogen, en dat die attractor één
van de geleerde patronen is. Met andere woorden, dat één
van de bestaande patronen extra geleerd wordt zonder dat inmenging
van buitenaf nodig is.
C. Opdracht
Het netwerk dat je moet gebruiken
Het netwerk dat je moet
gebruiken is een TraceLink-netwerk, d.w.z. een netwerk
dat dezelfde knopen gebruikt als het TraceLink model (Murre &
Meeter, subm.). Appendix 2 legt uit hoe je met het
TraceLink-paradigma van Nutshell kunt werken. Voor de geïnteresseerde
wordt in het tweede deel van deze appendix uitgelegd hoe deze knopen
functioneren, en welke formules hun gedrag bepalen.
Het netwerk waarmee je
aan de slag moet bestaat uit drie lagen: een inputlaag, een
outputlaag en een middenlaag, associatielaag geheten. Dit netwerk
moet een minimodel zijn voor het brein: sensorische gebieden zijn via
associatiecortices verbonden met motorische gebieden. De in- en
outputlaag zijn zo simpel mogelijk gehouden: ze bestaan uit een kolom
knopen met een lengte gelijk aan het aantal patronen, en aan elk
patroon is 1 knoop toegewezen. De associatielaag is vierkant, en veel
groter dan de andere twee lagen. Patronen bestaan in deze laag uit
een vast aantal willekeurige knopen.
De simulaties die je moet doen
De simulaties moeten
uit de volgende vier fases bestaan:
de fase van het
aanmaken van het netwerk: zorg dat je een netwerk aanmaakt in
overeenstemming met de aanwijzingen hierboven.
de fase van het
initieel leren: in deze fase wordt het model patronen aangeleerd
de fase van de
laesies en het herleren: in deze fase worden 1 of meerdere laesies
aangebracht, en zijn er tussen de laesies en na de laesies
herleertrials waarin het model de patronen opnieuw kan
leren.
de testfase: alle
patronen worden getest (je kunt na elke laesie testen, en in elk
geval aan het eind van de simulatie).
Je moet het serieel
laesie-effect onderzoeken in twee condities, die verschillen in of er
in een herleertrial getraind wordt (=herleren van een specifiek
patroon),of geconsolideerd (=herleren van een patroon dat vanuit een
willekeurige beginstaat is bereikt). Verder moet je, om het serieel
laesie-effect vast te kunnen stellen, in beide condities een
simulatie doen met één grote laesie, en eentje met twee
of meer kleine laesies. Zowel bij de ene grote laesie als bij de
meerdere kleinere moet uiteindelijk de helft van de knopen van de
associatielaag geledeerd worden (dit zal de bovenste helft zijn; zie
uitleg ledeerprocedure in appendix 3). Je moet dus minstens vier
simulaties uitvoeren:
een grote laesie
en trainen
kleine laesies en
trainen
een grote laesie
en consolideren
kleine laesies en
consolideren.
Om de simulaties
vergelijkbaar te houden moeten er evenveel heerleertrials zijn in de
condities met één grote laesie als in de condities met
meerdere kleine laesies. M.a.w., een grote laesie moet door meer
herleertrials gevolgd worden als een kleine laesie, zodat ze
uiteindelijk bij hetzelfde aantal herleertrials uitkomen.
Bij het aanmaken van
patronen kan je aangeven of het patroon over de hele associatielaag
verdeeld is, of dat het patroon geconcentreerd is in een deel van de
laag. Patronen kunnen of in de bovenste helft van de laag
geconcentreerd zijn, of in de onderste helft. Zo kunnen laesies van
de bovenste helft een groter effect hebben op sommige patronen dan op
andere. Zorg ervoor dat minstens 1 patroon geheel of grotendeels
geconcentreerd is in de helft van de laag die geledeerd wordt (anders
hoeft het patroon namelijk helemaal niet te lijden onder de laesies).
Het script dat je moet schrijven
Omdat dit de
eindopdracht is moet je nu het script geheel zelf schrijven. Het
enige wat wij leveren is een frame dat de workspace opent en het
netwerk aan maakt. Verder staan er, als voorbeeld, de aanroepen voor
de diverse subprocedures die we voor jullie geschreven hebben. Die
subroutines zijn:
De aanroepen voor deze
subroutines moet je op de juiste plaats zetten, vergezeld van de
juiste argumenten. Je kunt meerdere tests doen om door de tijd te
volgen hoe de patronen zich ontwikkelen. Bovendien kan je de hele
simulatie meerdere keren doen. Het is altijd zinnig om je resultaten
te repliceren, dus zet de constante die het aantal replicaties regelt
in ieder geval op 2. Wat de constantes zijn, hoe je de subroutines
moet aanroepen, en hoe die ongeveer werken, wordt uitgelegd in
appendix 3. Als je klem komt te zitten of er dingen onduidelijk zijn,
schroom niet ons te mailen.
Wat je moet inleveren
Ten eerste willen we
graag de Excel file ontvangen met daarin de code voor de simulaties.
Verder dien je een verslagje (3-4 A4) in te leveren met in ieder
geval het volgende:
een inleiding met
in je eigen woorden wat je gaat doen en waarom, en verantwoording
voor eventuele keuzes die je gemaakt hebt.
een
methode-sectie: een beschrijving van alle simulaties, met wat je
precies hebt gedaan.
een
resultaten-sectie: een beschrijving van de resultaten van de
simulaties, met een gepaste figuur.
een
discussie-sectie, met je conclusies en een kritische bespreking van
je werk.
!!!!!
DENK AAN DE DEADLINE !!!!!
|